Bedrijven beseffen het vaak te weinig, maar de gezamenlijke kost voor de aanschaf van grondstoffen en de verwerking van afval bedraagt voor de gemiddelde Belgische firma meer dan 40 procent van de totale uitgavenstaat. In de traditionele lineaire economie valt hier weinig aan te doen: grondstoffen worden omgezet in producten die aan het einde van hun levensduur worden vernietigd – en daarmee is alles gezegd. Maar wat als we ons afkeren van de orthodoxie van die lineaire zienswijze? Wat als we de economie circulair maken, waarbij de afvalfase wordt opgewaardeerd tot een soort tijdelijke opslagplaats van nieuwe grondstoffen. Dat moet toch geld opleveren?
Afvalophaling en -verwerking is traditioneel een taak voor de overheid – denk aan een instituten zoals de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM). De eerste zorg hier is het zo efficiënt mogelijk verzamelen, sorteren en verwerken van afval. Door slim te sorteren kunnen diverse fracties worden hergebruikt, gerecycleerd of energetisch gevaloriseerd (verbrand), zodat de uiteindelijke afvalberg (met de restfracties) zo klein mogelijk wordt. Al laat OVAM zich tegenwoordig liever een materialenbeheerder dan een afvalverwerker noemen, toch beschikt het bedrijf niet over een volwaardig businessmodel om met al dat afval ook nieuwe grondstoffen te gaan maken. Grondstoffen die het vervolgens kan gaan verkopen aan de industrie. Kortom: de OVAM is er niet op uit – toch niet in de eerste plaats – om winst te maken.
Winst maken is voor rasechte privébedrijven natuurlijk wel van levensbelang. Als zij in duurzaamheid investeren, is dat omdat ze een opportuniteit zien. Aan de werknemers van de Limburgse bouwonderneming Group Machiels hoef je niet meer uit te leggen wat de circulaire economie precies inhoudt. De firma is al jaren actief in het onderzoek naar het zogenaamde enhanced landfill mining (ELFM). Met die techniek kunnen oude storten, genre de Hooge Maey, omgetoverd worden tot ‘mijnen’ boordevol nuttige materialen en energie. Machiels gelooft zo sterk in de technologie dat het een apart businessmodel rondom ELFM heeft gebouwd. Binnen afzienbare tijd moet dit tot de core business gaan behoren van het bedrijf. De firma staat daarin trouwens niet alleen. Kennisinstellingen zoals de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) en de KU Leuven werken al jaren actief mee met Machiels. Vanuit Vlaamse en Europese hoek wordt de R&D achter ELFM stevig ondersteund. Het lijkt dan ook een activiteit waar goed geld mee valt te verdienen: verspreid over Europa zouden niet minder dan een kwart miljoen oude storten liggen.
Voorraadkamers ontsluiten
Dé grote testcase voor Machiels ligt in Houthalen-Helchteren. Vanaf 2018 wil de firma daar op het industriële stort van Remo Milieubeheer starten met plasmavergassing. ‘Daarbij wordt afval verwerkt tot methaan- en waterstofgas voor bijvoorbeeld schone auto’s en bussen én tot een nieuw, hoogwaardig bouwmateriaal dat we ‘plasmarock’ noemen’, zegt Yves Tielemans, projectleider bij Machiels. ‘Plasmarock is een topkandidaat om een duurzame vervanger te worden voor zowel cement, bakstenen en beton.’ Wordt het oude stort straks ook écht een goudmijn? Schuilt er een winstgevend model achter ELFM? Tielemans: ‘Wij denken van wel. Enerzijds worden nieuwe technologieën langzaamaan goedkoper, anderzijds worden energie en materialen steeds duurder. Wij ontsluiten een voorraadkamer die tot hiertoe op slot zat. Wij sluiten dus de kringloop. Dat biedt enorm veel potentieel.’ Volgens Tielemans is het in een nog prille markt zaak om er vooral vroeg bij te zijn. ‘Wij hebben een voorsprong van vijf à zes jaar opgebouwd op de concurrentie. Sowieso zullen we ons met een industrieel consortium op de markt ook zo gaan profileren om andere sites te valoriseren.’
Het voorbeeld van Machiels toont aan dat het niet zo voor de hand ligt om van afval weer waardevolle grondstoffen te maken – het kost immers jaren aan R&D. Steun vanuit regionale, nationale en Europese R&D-programma’s is dan ook broodnodig. Al is het maar om de beruchte Valley of Death te overleven, de financieringskloof tussen basisonderzoek en volwaardige commerciële toepassing. De circulaire economie ontstaat dan ook niet van vandaag op morgen. Ze wordt stap voor stap opgebouwd door ondernemers die tegelijk vindingrijk zijn, durven te vernieuwen en bereid zijn te investeren.
Inspiratie dankzij materialenscan
Oude afvalstorten zijn natuurlijk goed zichtbaar, andere ‘mijnen’ met waardevolle grondstoffen en energie zijn dat veel minder. Soms beschikt een bedrijf over een voorraad gratis of goedkope materialen en energie zonder dat het dit goed en wel beseft. Om die voorraad te ontdekken en beter te benutten, kunnen bedrijven een ‘materialenscan’ aanvragen, een soort bedrijfsaudit ontwikkeld door de OVAM en het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (Vlaio).
Argex, de Zwijndrechtse producent en verdeler van granulaten (geëxpandeerde kleikorrels toegepast in diverse bouwproducten) kan erover meespreken. ‘Wij winnen Boomse klei uit een kleine groeve en optimaliseren dat mengsel door de korrels bij hoge temperatuur te laten expanderen’, zegt Johny Bultheel, Managing Director van Argex. Bij een materialenscan worden de gebruikte materialen en energie en de geproduceerde afvalstromen door een erkend adviseur gedetailleerd opgelijst. ‘Onze scan van twee jaar geleden toonde alvast aan dat we op de goede weg zijn’, zegt Bultheel. ‘Zo recupereerden we al de warmte die bij het verhitten van de kleikorrels vrijkomt om elektriciteit op te wekken.’ Maar natuurlijk kan alles beter.
De materialenscan stimuleerde Bultheel om actief op zoek te gaan naar geschikte secundaire grondstoffen om de primaire grondstof, Boomse klei, deels te vervangen. Mogelijk komt een deel van die secundaire input straks uit reststromen – lees: afval – van andere bedrijven. ‘Dankzij de scan leerde ik het concept ‘smartsymbiose’ kennen, een soort platform waar bedrijven hun reststromen met elkaar kunnen uitwisselen. Momenteel onderzoeken we of enkele van die stromen in aanmerking komen voor ons productieproces.’ Of dat een win-winsituatie zal opleveren, kan Bultheel nog niet zeggen. ‘Dat hangt af van verschillende factoren zoals de locatie van de leverancier, de transportkosten om de reststroom tot bij ons te krijgen en de prijs die de leverancier wil betalen om zijn reststromen aan de man te brengen.’
Rondrijdend metaal
Klei is in de Vlaamse ondergrond nog ruimschoots aanwezig, maar op het vlak van andere grondstoffen zijn Vlaanderen, België en bij uitbreiding Europa minder goed toebedeeld dan landen zoals China, India, Rusland, de VS of het continent Afrika. Op het eerste gezicht althans. Want wie goed kijkt, ontdekt dat we voor talloze grondstoffen die nu nog massaal uit verre buitenlanden worden aangevoerd goede en betaalbare alternatieven hebben dichtbij huis.
Sterker: we zitten op een reusachtige grondstoffenmijn – en nee, dan hebben we het niet alleen over de oude storten. Een illustratief voorbeeld: vorig jaar werden door Febelauto, de beheerder voor afgedankte voertuigen in België, meer dan 160.000 afgedankte voertuigen ingezameld. Na een intensief recyclageproces leverde dat dezelfde hoeveelheid op aan nuttige materialen zoals koper, aluminium, ferrometalen en diverse kunststoffen. Liefst 93 procent van die gerecupereerde materialen werd gerecycleerd – in een nieuwe auto of een geheel ander product – of verbrand om elektrische stroom mee op te wekken. Binnen afzienbare tijd wil Febelauto de mijlpaal van 95 procent halen. Daarmee schaart de organisatie zich volledig achter de idee van urban mining. Waarom (vaak dure) materialen uit het buitenland importeren, als er dagelijks 6 miljoen ‘mobiele metalen’ over de Belgische wegen denderen?
Febelauto is, net als de OVAM, geen écht privébedrijf. Het lijkt er dus op dat de circulaire economie het beste gebaat is bij een kruisbestuiving tussen de publieke en private sector – en al wat daartussenin zit. Een bedrijf kan namelijk onmogelijk zelf alle auto’s gaan inzamelen – daar heeft het de wetgevende kracht en de regulering van de overheid voor nodig. En een overheid op haar beurt kan al dat ingezamelde materiaal moeilijk zelf gaan verwerken in nieuwe producten.
Maar ook in de R&D werken overheid en privé samen. Zo kunnen recyclingmethoden nog sterk worden verbeterd. ‘Wij onderzoeken momenteel de inzet van bacteriën om concentraten van ultrafijne metalen te filteren uit ‘shredderresidu’ (hetgeen dat overblijft nadat auto’s zijn geshredderd en alle herbruikbare metalen verwijderd, red.)’, zegt Catherine Lenaerts van Febelauto. ‘Daarnaast recupereren we diverse kunststoffen uit het shredderresidu van afgedankte voertuigen, zodanig dat ze als grondstof kunnen dienen voor kunststofcomponenten bij de productie van nieuwe voertuigen. Dit soort unieke knowhow zorgt ervoor dat België op het vlak van post-shreddertechnologie tot de besten in Europa behoort.’
De hergebruikparadox
Voor het door en door Belgische bedrijf Umicore is urban mining intussen big business geworden. Umicore Precious Metals Refining, zoals de vestiging van het bedrijf in Hoboken tegenwoordig voluit heet, verwerkt jaarlijks ongeveer 40.000 ton elektronisch schroot. De vele metalen die Umicore uit computers, smartphones, laptops en tablets haalt, gebruikt het opnieuw in andere toepassingen.
‘De autokatalysatoren die we ontwikkelen, bevatten metalen die we eerder uit afgedankte exemplaren puurden. Zo maken we zelf de cirkel rond’, zegt Christian Hagelüken van Umicore. Helaas geldt dat niet voor alle producten, want waar afgedankte auto’s goed worden ingezameld – met dank aan Febelauto – is dat voor bijvoorbeeld mobiele telefoons veruit het geval. ‘De technologie om ze te recyclen, is nochtans aanwezig’, vervolgt Hagelüken, ‘maar de inzameling staat op een laag pitje: minder dan tien procent geraakt tot bij ons.’ Inzameling van smartphones is dan ook geen sinecure, hoewel een container met 10.000 afgedankte exemplaren zo’n 5.000 euro oplevert. Hagelüken: ‘Dat is aantrekkelijk, maar het valt niet mee om die container gevuld te krijgen. Vaak krijgen smartphones een tweede leven buiten Europa. Op zichzelf prima, ware het niet dat hij in de afvalfase daar niet wordt ingezameld en gerecycled, of op een laagwaardige manier. Dit is de hergebruikparadox: Veel mensen denken ten onrechte dat als iets ingezameld wordt, het ook wordt gerecycled, maar inzameling is pas de eerste stap.’
Om de ‘stadsmijn’ in ons land tot een écht succes te maken is trouwens nog meer nodig dan alleen selectieve inzameling en recyclage van materialen, want urban mining houdt veel meer in. ‘Slim design, een betere samenwerking tussen alle actoren binnen een materiaalketen – van de ontwerper over de distributie en de consument tot de eindverwerker – en een aangepast regelgevend kader zijn nodig om de waardevolle materialen, die momenteel gestockeerd zijn in onze huizen, goederen en bedrijven, maximaal terug te winnen’, vertelt Jan Verheyen, woordvoerder bij de OVAM. Vlaanderen is trouwens zeer ambitieus, wat mag blijken uit het naast elkaar bestaan van tal van stimulatieprogramma’s van de Vlaamse Overheid, zoals Plan C,
Het Vlaamse Materialenprogramma, Horizon 2050,… Verheyen: ‘De gedeelde ambitie is om tegen 2020 koploper te zijn in Europa op het vlak van materialenbeheer. Zo zal de Vlaamse economie minder afhankelijk zijn van grondstoffenimport.’
Boost voor kmo’s
Past kleinschaligheid, met de iconische kringloopwinkel voorop en het delen van producten, in de circulaire economie? Jazeker. Maar voor ondernemers pur sang is deze tak toch minder interessant, want grote winsten vallen er niet te behalen. Maar aan de dienstensector, waarin veel kmo’s doorgaans beter thuis zijn dan in de industrie, kan het wel een boost geven. Denk maar aan de talloze start-ups die van alles en nog wat een tweede leven bezorgen, van gebruikt speelgoed (het bedrijfje Puur Plezier), over gedragen stijlvolle kledij (het Antwerpse Fashion Flows-initiatief) tot koffiegruis om oesterzwammen op te kweken (de Brusselse start-up PermaFungi).
Tot slot nog een alternatieve optie om rest- en afvalstromen zo goed mogelijk te hergebruiken: ervoor te zorgen dat er geen meer zijn. Zo’n productiemethode is vandaag de dag, althans op conceptniveau, geen sciencefiction meer. Door voorwerpen – of het nu om bouwonderdelen gaat of om volledig afgewerkte producten – 3D te printen, worden alleen de grondstoffen gebruikt die ook daadwerkelijk nodig zijn. Van afval is dan geen sprake meer. En als de grondstof ook nog eens duurzaam is, bijvoorbeeld biogebaseerd, dan is het product helemaal circulair.